Minister van Justitie
Directoraat-Generaal Wetgeving, Rechtshandhaving
en Rechtspleging Directie Rechtspleging
De heer Th. J.M. Hendriks
lid Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-Gravenhage
19 maart 1998
Zeer geachte heer Hendriks,
In het plenaire Tweede Kamerdebat van 28 januari 1998 hebben wij onder meer van gedachten gewisseld over het functioneren van de registers, waarin de nevenfuncties van rechterlijke ambtenaren zijn opgenomen. Zoals bekend zijn de functionele autoriteiten van rechterlijke colleges vanaf 1 januari 1997 wettelijk verplicht deze openbare registers bij te houden, conform artikel 44, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. In genoemd debat heb ik u onder meer verzocht eventuele concrete aanwijzingen voor het niet optimaal functioneren van dit registersysteem aan mij te melden.
Bij uw brief van 3 februari 1998 hebt u mij informatie met kritiek op de nevenfunctieregistratie toegezonden. Nadien heeft uw fractiemedewerker, de heer Hendriks, samen met de heer J. Hop, d.d. 19 februari jl. op mijn ministerie nog enig aanvullend documentatiemateriaal aangereikt. In uw brief met ondersteunend materiaal noemt u enige voorbeelden van het onvolkomen functioneren van de genoemde registers. Ik heb daarnaar onderzoek gedaan.
Ik acht geen gronden aanwezig voor het terzake door u aan bepaalde functionele autoriteiten gemaakte verwijt, te weten de weigering inzage in de registers te verschaffen. Ik heb een en ander bij de door de heer Hop genoemde colleges (kantongerecht Apeldoorn en rechtbank Den Haag) en parketten (Utrecht en Almelo) doen nagaan. Van bedoelde weigering was geen sprake. Veeleer ging het op genoemde plaatsen bij desbetreffende functionarissen om miscommunicatie dan wel om misverstanden. Dit is te betreuren. Vaststaat dat bij genoemde instanties het nevenfunctieregister thans is ingesteld en voor een ieder beschikbaar is voor inzage.
Een en ander neemt niet weg dat de werking van het register nevenfuncties nog niet in alle opzichten vlekkeloos is. Een aantal problemen is door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad geïnventariseerd en aan mij voorgelegd. Inmiddels wordt op het ministerie naar een oplossing van de gesignaleerde problemen gezocht. Er vindt op dit moment dus bezinning plaats over welke systeemonderdelen op welke wijze kunnen worden aangepast en verbeterd. Dit kan worden geëffectueerd door middel van wetsaanpassing, door het vaststellen van beleidsmaatregelen, dan wel door middel van door de rechterlijke macht zelf te nemen maatregelen. Denkbaar in dit verband is ook - ik acht het zelfs waarschijnlijk - dat een mix van genoemde maatregelen uit de bus zal komen.
De bovenuiteengezette aanpak zal naar mijn opvatting leiden tot een structurele verbetering van het huidige registratiesysteem. Ik neem daarbij aan dat u er begrip voor hebt dat ik in deze fase van systeemverbetering niet op al uw concrete kritiekpunten ben ingegaan. U kunt er echter van verzekerd zijn dat al de door u aangekaarte onderwerpen bij het ontwerpen van de verbeteringsmaatregelen zullen worden betrokken. Tot slot deel ik u in dit antwoord op uw vragen mede dat ik er naar streef de besluitvorming over de verbetering van dit registratiesysteem op redelijk korte termijn, bij voorkeur voor het einde van deze kabinetsperiode, af te ronden.
Ik hoor u hiermee thans voldoende te hebben ingelicht.
Hoogachtend,
De Minister van Justitie