Slavernij in Nederland en het ondermijnen van de democratie door de overheid zelf ©

Gefabriceerd bewijs, succesvolle tegenwerking en de respectloze bejegening van overheidsdienaren jegens de gewone burgers.

Hop geeft u op onnavolgbare wijze inzicht in de jeugdzorg mentaliteit.
Hop moet bloeden (na strijd om afgifte contactjournaal gezinsvoogd aan ouders van kinderen) schrijft vervolgens de CHRISTELIJKE jeugdzorg advocaat met baantjes in de kerk en school. Citaat: "De heer Hop was als voortrekker bezig het systeem lam te leggen. In eerste instantie werd in dit kader gebruik gemaakt van hinderlijke, maar wel legale middelen als het systematisch klagen en het systematisch om informatie vragen " Bron Regel 21, 22 en 23 Pleitnotities advocaat jeugdzorg op de hoorzitting van het Hof van Discipline 150304.

 

 

Troonrede 2003

Troonrede 2003. Op dinsdag 16 september, Prinsjesdag 2003, sprak Hare Majesteit de Koningin de onderstaande troonrede uit

Troonrede 2003 Voor meer veiligheid, preventie, toezicht effectief optreden van justitie en politie onontbeerlijk. Daartoe zijn verruiming van bevoegdheden en organisatorische aanpassingen dringend gewenst. Voor de openbaar aanklager, de rechter en het gevangeniswezen worden extra middelen ter beschikking gesteld opdat wangedrag snel en rechtvaardig kan worden berecht

Leden van de Staten-Generaal,

De internationale en nationale ontwikkelingen van het afgelopen jaar hebben de onzekerheden in ons dagelijks bestaan doen toenemen.
Burgeroorlogen, aanslagen en andere vormen van geweld treffen iedere dag weer vele onschuldige mensen. Dit roept de vraag op hoe Nederland kan bijdragen aan duurzame vrede, veiligheid en armoedebestrijding.
Aardbevingen, overstromingen en droogte confronteren overal in de wereld de mens met zijn beperkingen. Ook ons land is niet gespaard gebleven voor de gevolgen van langdurige droogte, ondanks de grote aandacht voor het waterbeheer.

De teruggang van de economie is in Nederland in alle scherpte voelbaar geworden. Na jaren van voorspoed leidt dit voor veel burgers onverwacht tot onzekerheid. Dagelijks worden honderden mensen werkloos. De problemen van onze economie zijn niet alleen conjunctureel van aard. Om tot duurzaam herstel te komen is het noodzakelijk de economische structuur te versterken en de sociale zekerheid grondig te herzien. De regering beseft dat dit in eerste instantie voor veel mensen ingrijpende gevolgen zal hebben.

Er zijn ook grote zorgen om de cohesie in onze samenleving. De waarden van verschillende bevolkingsgroepen blijken soms ver uit elkaar te liggen en de integratie verloopt niet voorspoedig.
Voorts zijn de onveiligheid en overlast op straat en de aantasting van de leefomgeving verontrustend. De grote steden zien zich geplaatst voor een opeenhoping van problemen.

De regering onderkent deze onzekerheden en problemen en ziet het als haar opdracht om weer perspectief te bieden. Zij wil bijdragen aan een sterke en duurzame economie, een slagvaardige overheid, een levende democratie en een veiliger samenleving. Dit perspectief vereist structurele hervormingen, waarbij het resultaat voor de lange termijn belangrijker is dan de nadelige gevolgen op de korte termijn. Met het oog op de toekomst van ons allen acht de regering nu scherpe keuzes noodzakelijk.
De regering beoogt daarmee eveneens een cultuuromslag tot stand te brengen. De overheid dient ruimte te laten aan het initiatief van burgers en bedrijven. Daadwerkelijke verbeteringen zijn alleen mogelijk indien iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt en meedoet in onze maatschappij. De overheid kan niet de oplossing voor alle vraagstukken bieden en behoort dat ook niet te doen. Zij moet juist de randvoorwaarden scheppen om problemen oplosbaar te maken. Daartoe dient zij minder regels te stellen en die regels beter te handhaven.
Deze uitgangspunten staan in het beleid van de regering centraal.

Nederland raakt steeds meer verweven met Europa, zowel in politiek als in economisch opzicht. De Europese Unie is een waarde- en rechtsgemeenschap. Zij heeft zich gaandeweg ontwikkeld tot een vrije markt voor goederen, personen, kapitaal en diensten. Een gemeenschappelijk handels-, landbouw-, en asielbeleid en één munt versterken de integratie. Internationaal neemt het belang van de Unie toe als factor van vrede en stabiliteit.
Het aantal lidstaten van de Europese Unie is sinds de oprichting sterk gegroeid. Naar verwachting zal de Unie volgend jaar uit 25 landen bestaan.
De uitbreiding is verheugend maar stelt de spankracht van de Unie ook op de proef.
In oktober zal de Intergouvernementele Conferentie over de nieuwe Grondwet voor de Unie van start gaan. De regering zal zich ervoor inzetten dat de Unie slagvaardiger kan besluiten en optreden. Daartoe zal de centrale rol van de Europese Commissie moeten worden versterkt en de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid worden uitgebreid. Ook het democratisch gehalte dient te worden vergroot, door de positie van het Europees Parlement te verstevigen. De Unie zal er tevens voor moeten zorgen dat de uitgaven beheerst blijven en de lasten eerlijk worden verdeeld. Alleen zo kan het draagvlak voor de afdrachten behouden blijven.

In de tweede helft van volgend jaar bekleedt Nederland het voorzitterschap van de Europese Unie. De regering zal actief bijdragen aan het streven van de Unie om de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden.
Mede met het oog op de bestrijding van terrorisme zullen voorstellen worden gedaan voor een verdergaande Europese samenwerking op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar het continueren van de hechte relatie met de Verenigde Staten.

De regering acht versterking van de internationale rechtsorde, vrede en veiligheid van groot belang. Met de inzet van ruim 2200 militairen in crisisbeheersingsoperaties levert Nederland hieraan een grote bijdrage. In Irak en Afghanistan zal Nederland zich blijven inzetten voor de wederopbouw. Er worden extra middelen vrijgemaakt om de Nederlandse militairen nog beter uit te rusten voor de taken die zij onder moeilijke omstandigheden vervullen.

De aandacht van de regering blijft tevens uitgaan naar Afrika, het armste werelddeel, waar conflicten, ongelijkheid, regionale instabiliteit, honger, aids en andere ziekten de ontwikkeling belemmeren. Mede met het oog daarop is een apart fonds voor vrede en stabiliteit ingesteld binnen de begroting van Buitenlandse Zaken. Voor duurzame armoedebestrijding hebben ontwikkelingslanden niet alleen hulp nodig maar ook vrije toegang tot de wereldmarkt.

Bezinning op de samenwerkingsrelatie binnen het Koninkrijk zal de komende tijd veel aandacht vragen. De Nederlandse Antillen en de afzonderlijke eilanden staan voor fundamentele vragen over de financieel-economische problemen en de vormgeving van het bestuur. De urgentie om te komen tot een daadwerkelijke aanpak is groot. De regering acht structurele verbetering van rechtspleging en rechtshandhaving in het gehele Koninkrijk noodzakelijk. Het vijftigjarig bestaan in 2004 van het Statuut geeft aanleiding om gemeenschappelijk te zoeken naar een nieuw perspectief voor het Koninkrijk.

Om structurele hervormingen en een cultuuromslag in ons land tot stand te brengen zijn een andere verhouding tussen bestuur en burger, een duidelijke verbetering van de publieke dienstverlening en een vernieuwing van ons democratisch bestel vereist.
Om burgers en bedrijven ruimte te geven, zijn deregulering en vermindering van administratieve lasten cruciaal. Het streven is deze lasten de komende vier jaar dan ook met een kwart te laten dalen. De overheid wordt bovendien selectiever in wat ze tot haar verantwoordelijkheid rekent, maar kerntaken behoren beter te worden uitgevoerd. Met het oog hierop zullen taken, werkwijze en omvang van de overheid worden doorgelicht. Het resultaat moet een toegankelijke, dienstverlenende en efficiënte overheid zijn. Daartoe zal het programma tot modernisering van de overheid aan u worden voorgelegd.

De regering streeft ernaar dat in 2004 ongeveer de helft van de publieke informatie ook op internet beschikbaar zal zijn, om zo de toegankelijkheid van de overheid te verbeteren. Daarenboven zal de burger in de toekomst niet steeds opnieuw, maar slechts één keer zijn persoonsgegevens aan de overheid hoeven te verstrekken.

De regering wil de werking van de democratie versterken. Daartoe zal de directe invloed van de kiezer op zijn vertegenwoordigers, en op zijn gemeentelijk bestuur, worden vergroot. In 2004 zal de regering wetsvoorstellen indienen voor een nieuw kiesstelsel met districten en met ingang van 2006 voor de directe verkiezingen van burgemeesters. Binnen de mogelijkheden die de Grondwet daartoe biedt, zullen u voorstellen worden gedaan om de burgemeester een sterke, eigen positie in het bestuur van de gemeente te geven.

Het doel van integratie is een toekomstperspectief te bieden en de cohesie in de samenleving te versterken. Een te groot deel van de allochtone bevolking neemt onvoldoende deel aan de maatschappij. Integratie betekent meedoen, en dat vereist de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor zelfredzaamheid. Het aanbod van inburgeringcursussen wordt vrijgelaten. Voor nieuwkomers geldt voor toelating de voorwaarde dat zij over basiskennis van het Nederlands beschikken. Behalve maatregelen om de integratie te vergroten, worden ook verdere maatregelen genomen om de instroom van vreemdelingen te beperken.

De aanwezigheid in ons land van asielzoekers die reeds vele jaren op de uitkomst van hun procedure wachten, is maatschappelijk een probleem. Voor een afgebakende groep asielzoekers die aan toetsbare criteria voldoet, zal eenmalig worden voorzien in een regeling tot verblijf. Voor hen die geen recht hebben om zich hier blijvend te vestigen zal een actiever uitzettingsbeleid gelden.

De Nederlandse economie is, na jaren van voorspoed en sterke economische groei, dit jaar volledig tot stilstand gekomen. Volgend jaar wordt een verdere forse stijging van de werkloosheid verwacht. Veel mensen zullen hierdoor worden getroffen. Dat raakt niet alleen de werkloze zelf, maar ook zijn familie en zijn omgeving.
De loonkosten zijn fors gestegen en de arbeidsproductiviteit is hierbij achtergebleven. Hierdoor presteert Nederland aanzienlijk slechter dan de meeste andere landen in de Europese Unie.
Bovendien zullen mensen behorend tot de naoorlogse geboortegolf in de komende jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, terwijl de groep mensen die de middelen voor de oudedagsvoorzieningen moet opbrengen kleiner wordt.
Dit alles noopt tot nieuwe maatregelen om de structuur van de economie te versterken, de lonen te matigen en de arbeidsparticipatie te verhogen. Een grotere eigen verantwoordelijkheid vooral in de sociale zekerheid en het terugbrengen van de staatsschuld zijn daartoe nodig. Tegelijkertijd moet worden voldaan aan de afspraken in het kader van de Economische en Monetaire Unie.
Door nú de economische en budgettaire problemen aan te pakken wordt voorkomen dat huidige én volgende generaties de rekening gepresenteerd krijgen in de vorm van structurele werkloosheid, blijvende economische problemen en de noodzaak om de overheidsfinanciën alsnog op orde te brengen.
Voor een perspectief op herstel zijn moeilijke maatregelen nu nodig. Bijna alle burgers zullen er komend jaar in koopkracht op achteruitgaan. De lasten zullen echter zo veel mogelijk evenwichtig worden verdeeld. Bovenmatige stijging van topinkomens in de marktsector en in de semi-collectieve sector wil de regering met passende maatregelen tegengaan.

Om groei van de werkgelegenheid te bereiken is matiging van loonkosten essentieel. De overheid zal hieraan actief bijdragen door de ontwikkeling van de ambtenarensalarissen en de uitkeringen te beperken.
Werkhervatting en het vinden van passende arbeid is het uitgangspunt in een nieuw WAO-stelsel. De periode waarin werkgevers bij ziekte loon doorbetalen zal vanaf 2004 worden verlengd van één naar twee jaar. Daarbij zal de inkomensvoorziening het tweede jaar beperkt blijven tot 70%. Alleen wie duurzaam en volledig niet meer in staat is om arbeid te verrichten, krijgt een permanente inkomensbescherming.

De regering wil de toelatingseisen van de WW aanscherpen en acht de afschaffing van de vervolguitkering geboden.
Eigen verantwoordelijkheid en arbeidsparticipatie staan ook in het wetsvoorstel werk en bijstand centraal. Wie niet zelfstandig werk kan vinden, krijgt ondersteuning in de vorm van een reïntegratietraject. Zolang dat nodig is, wordt een bijstandsuitkering verstrekt. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeenten.
Ook ouderen moeten zo veel mogelijk blijven werken. De fiscale faciliteiten voor vervroegd uittreden en prepensioen kunnen in dat licht niet worden gehandhaafd.
Vooral mensen in de leeftijd tussen 30 en 50 jaar hebben dikwijls moeite om arbeid en zorg te combineren. De invoering van een levensloopregeling zal dit gemakkelijker maken.

De productiviteit van de Nederlandse economie zal structureel worden versterkt door te investeren in onderwijs, kennis en innovatie. Om een impuls te geven aan de Nederlandse kenniseconomie heeft de regering het Innovatieplatform ingesteld, waarin leden van het kabinet met gezaghebbende deskundigen uit bedrijfsleven, wetenschap en onderwijs gezamenlijk ideeën ontwikkelen.
Ruimte scheppen voor ondernemers is eveneens wezenlijk voor de verhoging van de productiviteit. Mensen die een onderneming willen starten zullen minder barrières ondervinden en gericht worden ondersteund.
De regering spant zich in om ook de belangrijke agrarische sector een duurzaam en innovatief karakter te geven.

De economie en de concurrentiepositie zullen tevens worden versterkt door te investeren in onderhoud en beter gebruik van de bestaande infrastructuur.
Voor een betere doorstroming op de weg zal het programma voor spitsstroken bij de ernstige knelpunten versneld worden uitgevoerd.
De regering acht daarnaast de ontwikkeling van de luchthaven Schiphol en de haven van Rotterdam van wezenlijke economische betekenis voor Nederland.
Voor sterke steden en dorpen is het van belang meer woningen te bouwen. De regering zal de randvoorwaarden creëren waardoor de achterblijvende woningbouwproductie kan toenemen en erop aandringen dat ook de marktpartijen hun verantwoordelijkheid nemen.

Het is van groot belang dat de zorg in ons land toegankelijk, hoogwaardig en betaalbaar blijft. De huidige economische situatie en de vergrijzing dwingen echter ook op dit terrein tot het maken van heldere keuzes. De kosten van de zorg zijn de laatste jaren fors gestegen, terwijl de kwaliteit daarmee geen gelijke tred heeft gehouden.
Om die kosten te beperken wordt het wettelijk verzekerde pakket verkleind en worden de eigen bijdragen verhoogd. De medisch noodzakelijke zorg wordt bij deze maatregelen ontzien. Voor chronisch zieken met een laag inkomen wordt een speciale compensatiemaatregel getroffen.
Om een goede, betaalbare gezondheidszorg op langere termijn zeker te stellen moet de eigen verantwoordelijkheid van burgers, instellingen en verzekeraars voorop staan. De overheid stelt daarbij eisen en randvoorwaarden. De nieuwe standaardverzekering zal op deze uitgangspunten gebaseerd zijn en wordt in 2006 ingevoerd. Minder regels, meer doelmatigheid en efficiëntere organisatie zijn noodzakelijk voor betere prestaties in de zorg.

De komende jaren zal veel aandacht besteed worden aan medisch-ethische vraagstukken. In 2004 zal de wetgeving op het gebied van euthanasie en afbreking van zwangerschap worden geëvalueerd. Uitgangspunt daarbij is dat de geldende regels daadwerkelijk worden nageleefd.

Ondanks de moeilijke budgettaire situatie stelt de regering extra middelen beschikbaar om de kwaliteit van de samenleving op verschillende terreinen te verbeteren.

Onderwijs draagt in grote mate bij aan het goed functioneren van de maatschappij, zowel nu als in de toekomst.
Op dit moment verlaten nog te veel jongeren de school zonder diploma. Om deze schooluitval fors terug te dringen zullen leerlingen en studenten intensiever worden begeleid.
Het lerarentekort wordt eveneens aangepakt. Scholen krijgen meer ruimte om ondersteunend personeel aan te nemen en leraren krijgen betere mogelijkheden om zich voor te bereiden op nieuwe eisen die aan hen worden gesteld.
Diversiteit en toegankelijkheid blijven in het cultuurbeleid centraal staan.

De milieueffecten van productie en consumptie van goederen en diensten worden nog onvoldoende onderkend. Het stimuleren van duurzame innovaties moet leiden tot een efficiënter gebruik van grondstoffen.
Ecologische en landschappelijke waarden bepalen de leefbaarheid van onze maatschappij. Daarom zijn extra middelen uitgetrokken voor de verwerving van natuur en behoud van een vitaal platteland.

De kwaliteit van de samenleving zal verder verbeterd worden door het terugdringen van geweld en overlast op straat. Toezicht en controle in de openbare ruimte worden vergroot. Veelplegers worden met voorrang aangepakt.
Voor meer veiligheid zijn preventie en toezicht onontbeerlijk, evenals een effectief optreden van justitie en politie. Daartoe zijn verruiming van bevoegdheden en organisatorische aanpassingen dringend gewenst.
Voor de openbaar aanklager, de rechter en het gevangeniswezen worden extra middelen ter beschikking gesteld opdat wangedrag snel en rechtvaardig kan worden berecht.

Ontwikkeling en handhaving van de rechtsorde is één van de kerntaken van de overheid. Deze moet worden onderhouden en zo nodig aangepast aan een veranderende samenleving.
Het uitgangspunt daarbij is een rechtsorde die ruimte biedt waar mogelijk en kaders stelt waar vereist. Partijen moeten allereerst zelf een oplossing zoeken voor hun geschillen. Hiertoe zijn heldere rechtsnormen geboden. Een slagvaardige rechtspraak is als sluitstuk onmisbaar.
In de komende regeerperiode zullen u voorstellen worden voorgelegd om regelgeving, handhaving en rechtspraak hierop te laten aansluiten.

Leden van de Staten-Generaal,
De regering acht het van groot belang dat het voorgenomen beleid in overeenstemming met de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk wordt omgezet in concrete uitvoering. Zij vertrouwt erop dat met de voorziene structurele hervormingen, gericht op een sterke en duurzame economie, Nederland perspectief wordt geboden om aansluiting te vinden bij de aantrekkende wereldconjunctuur. Met haar voorstellen wil de regering bijdragen aan een slagvaardige overheid, een levende democratie en een veiliger samenleving en daarmee de sociale samenhang in ons land versterken.

De regering doet deze voorstellen in het besef dat resultaten alleen te bereiken zijn met gemeenschappelijke inspanning van alle geledingen van de samenleving. De regering wil met u haar doelstellingen realiseren en ziet daarom uit naar een vruchtbaar overleg.
Op u rust een verantwoordelijke en zware taak. U mag zich daarbij gesteund weten door het besef dat velen u wijsheid toewensen en met mij om kracht en Gods zegen voor u bidden.

Dinsdag 16 september 2003

 

 

Stelselmatige daders. Reactie overheid mede erop gericht moet zijn veelplegers een ander gedrags- en levenspatroon aan te leren 

243

ADVIES


inzake

Het wetsvoorstel inzake bijkomende straf voor stelselmatige daders.


Inleiding
Bij brief van 23 december 2002 heeft de minister van Justitie de NVvR advies verzocht over een concept voorstel van wet inzake de bijkomende straf van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Het bijgaande advies is voorbereid door een werkgroep uit leden van de vereniging en na behandeling vastgesteld door de wetenschappelijke commissie.

Inhoud voorstel
Met dit wetsvoorstel wordt een meer effectieve aanpak beoogd van de zogenoemde veelplegers die veelvuldig de veiligheid van personen of goederen in de openbare ruimte in gevaar brengen door misdrijven als openlijk geweld, straatroof, winkeldiefstal en vernieling. Er wordt een bijkomende straf voorgesteld van plaatsing in een specifiek voor hen bestemde inrichting. Deze bijkomende straf kan worden opgelegd na drie of meer veroordelingen wegens misdrijf in het voorafgaande tijdvak van vijf jaren, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan.
Daarnaast bevat het voorstel een uitbreiding van de mogelijkheid tot het toepassen van voorlopige hechtenis en wijzigingen in de Penitentiaire Beginselenwet.

Commentaar

1. algemene opmerkingen
De NVvR kan instemmen met het aan het conceptwetsvoorstel ten grondslag liggende uitgangspunt, dat een effectieve aanpak wenselijk is van plegers van strafbare feiten die stelselmatig de veiligheid van personen en goederen in de openbare ruimte in gevaar brengen. De zorgen die hierover vanuit verschillende groepen in de samenleving naar voren worden gebracht, hebben ertoe geleid dat de aanpak van veelplegers in het recente beleidsplan van het Openbaar Ministerie, “Perspectief op 2006”, een belangrijke plaats heeft gekregen. Omdat de beschikbare capaciteit voor opsporing, vervolging en berechting (zittingscapaciteit) beperkt is – iets waarmee leden van de NVvR dagelijks worden geconfronteerd -, moet doelgericht worden omgegaan met de wel beschikbare middelen. De NVvR onderschrijft dan ook de gedachte in genoemd beleidsplan dat eerst informatie over niveau en concentratie van bepaalde vormen van criminaliteit bijeen wordt gebracht en vervolgens gericht te werk wordt gegaan. Dit laatste kan volgens dat beleidsplan inhouden dat de te nemen maatregelen variëren, al naar gelang bepaalde vormen van criminaliteit situationeel gebonden zijn (bijv. geconcentreerd in een bepaalde stadswijk) of persoonsgebonden zijn (bijv. veelplegers). Ook onderschrijft de NVvR de gedachte dat van een tijdige signalering van problemen en een preventieve aanpak (het beleidsplan noemt opvoedingsondersteuning als voorbeeld) een beter effect is te verwachten dan met optreden achteraf.

De concept-memorie van toelichting noemt als kenmerken van stelselmatige daders dat zij veel op straat leven, een gebrek aan gehechtheid en zelfredzaamheid hebben en weinig structuur in hun leven hebben. Zij stelt dat een strafrechtelijke reactie van de overheid mede erop gericht moet zijn veelplegers een ander gedrags- en levenspatroon aan te leren. De NVvR kan zich erin vinden dat wordt gewerkt aan programma’s die op reïntegratie zijn gericht, aan toezicht en begeleiding en aan detentiemodaliteiten die rekening houden met de specifieke kenmerken van de subgroepen (par. 1.1. toelichting wetsvoorstel).

Deze positieve grondhouding tegenover het uitgangspunt neemt niet weg dat de NVvR bedenkingen heeft over de vorm waarin het conceptwetsvoorstel aan het uitgangspunt uitwerking heeft gegeven. Deze bedenkingen hebben voornamelijk betrekking op de keuze voor een bijkomende straf, op de verhouding van deze bijkomende straf tot de bestaande maatregel van SOV, op de onduidelijkheid welke categorieën voor deze bijkomende straf in aanmerking komen en op het gebrek aan aandacht voor de noodzaak van informatievergaring over de persoon van de dader ingeval gekozen wordt voor een persoonsgerichte aanpak.

Voor zover het conceptvoorstel ertoe strekt de mogelijkheden te vergroten om plegers van deze feiten in voorlopige hechtenis te nemen, ontmoet het dezerzijds geen bezwaar.

2. plaats in het stelsel van straffen en maatregelen
In het geldende stelsel van strafrechtspleging bepaalt de strafrechter de op te leggen (hoofd- en bijkomende) straffen, waarbij hij let op de ernst van het gepleegde strafbare feit en op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader. Maatregelen (titel II A van boek 1 Sr) hebben niet bestraffing ten doel, maar strekken onder meer tot beveiliging/preventie. Uit het conceptvoorstel noch uit de memorie van toelichting blijkt dat het de bedoeling is de systematiek te wijzigen.

De keuze in het conceptwetsvoorstel voor een bijkomende straf - een vrijheidsbeneming voor ten hoogste twee jaar (blijkens de MvT: minimaal 6 maanden intramurale vrijheidsbeneming en, bij goed gedrag, daarna gedurende een periode van 6 – 12 maanden op resocialisatie gerichte programma’s en toezicht) – stelt de strafrechter voor moeilijkheden, die hieronder nader worden uiteengezet.

Vooraf: in het bestaande stelsel is het reeds mogelijk dat voor delicten als hier aan de orde een vrijheidstraf voor de duur van 6 – 12 maanden wordt opgelegd. De bevoegdheid van de politierechter is recent uitgebreid tot het opleggen van een vrijheidsstraf van 12 maanden. De strafrechter bepaalt niet de wijze waarop in de penitentiaire inrichtingen aan een vrijheidsstraf invulling wordt gegeven. Het bestaande stelsel staat geenszins eraan in de weg dat de tenuitvoerlegging nu reeds wordt gezet in de sleutel van speciale, op resocialisatie gerichte programma’s voor stelselmatige daders.

Het conceptwetsvoorstel heeft kennelijk het oog op situaties waarin een en dezelfde persoon gedurende een bepaalde periode (5 jaar) telkens misdrijven pleegt, die op zichzelf geen aanleiding geven voor het opleggen van een langdurige vrijheidsstraf. In de huidige straftoemetingspraktijk vindt het veelvuldig plegen van misdrijven doorgaans uitdrukking in het opleggen van een steeds hogere straf; bijv. in het geval van winkeldiefstallen een opklimmende reeks van een (voorwaardelijke) geldboete naar een taakstraf en zo nodig een gevangenisstraf, eerst voorwaardelijk en bij volgende keren één tot enkele weken per feit. Maar daar is een bovengrens. Ofschoon de rechter een grote vrijheid heeft in de straftoemeting, en ook rekening houdt met aspecten als generale en speciale preventie, wordt de bovengrens van de op te leggen straf in belangrijke mate bepaald door de aard van het delict. Het valt niet te verwachten dat de rechter voor een relatief eenvoudig delict (ook al is dat het zoveelste misdrijf van deze dader in een kort tijdvak) een vrijheidsbenemende straf van twee jaar zal opleggen. Een dergelijke bestraffing zou bovendien het broze evenwicht binnen het stelsel van straftoemeting als geheel – d.w.z. in verhouding tot de straftoemeting voor andersoortige delicten - verstoren. De rechter zou het “ne bis in idem”-beginsel schenden als hij nogmaals een straf zou opleggen voor eerder begane misdrijven waarvoor reeds een straf is opgelegd en ten uitvoer gelegd.

De door de vergelding bepaalde bovengrens laat zich voorts toelichten aan de hand van een voorbeeld uit de conceptmemorie van toelichting. Tot de groep van stelselmatige daders behoort volgens die conceptmemorie de categorie van daders met een psychiatrische achtergrond. Aangenomen al, dat er enig verband is tussen die psychiatrische achtergrond en de gepleegde misdrijven, zal de rechter – of het nu gaat om het opleggen van een hoofdstraf dan wel een bijkomende straf – er niet aan ontkomen in zijn oordeel te betrekken of, en in hoeverre, het delict aan de dader kan worden toegerekend. Een psychiatrische achtergrond zal in de regel worden beschouwd als een strafverminderende omstandigheid: door de ziekte kan het feit de dader niet ten volle aangerekend worden. Veeleer is hulpverlening geboden.

Anders ligt het met op te leggen maatregelen, waar de wettelijke systematiek meebrengt dat de vergelding niet de bovengrens bepaalt. In gevallen waarin het algemeen belang vereist dat, naast en boven de vergelding van het strafbare feit, een bepaald belang bescherming verdient, geeft de wetgever de strafrechter de mogelijkheid bepaalde maatregelen op te leggen. Het is de NVvR bekend dat het onderscheid tussen straffen en maatregelen ter discussie staat: zie de preadviezen voor de Ned. Juristenvereniging 2002. Toch is zij van mening dat wanneer het inderdaad de bedoeling van de wetgever is om, los van de ernst van het begane misdrijf, een vrijheidsbeneming gedurende zekere tijd mogelijk te maken teneinde de dader gedurende een zodanige periode te onderwerpen aan een bepaald programma dat een op het plegen van delicten gericht levenspatroon wijzigt in een op resocialisatie gericht patroon, een sanctie in de vorm van een maatregel de voorkeur verdient boven een sanctie in de vorm van een bijkomende straf.

In de concept-memorie van toelichting wordt “beveiliging van de samenleving” als het primaire doel van de nieuw in te voeren sanctie genoemd. Het Wetboek van Strafrecht kent reeds de mogelijkheid van de maatregel van plaatsing van een veroordeelde in een inrichting voor de opvang van verslaafden (SOV). Als wenselijk wordt geacht de mogelijkheden te verruimen om stelselmatige daders vast te houden, dan ligt naar de mening van de NVvR een uitbouw van deze maatregel tot plaatsing in een penitentiaire inrichting voor volwassenen (analoog aan de PIJ in het jeugdstrafrecht) meer voor de hand dan de in het concept-voorstel gekozen uitwerking. Blijkens de ontwerp-memorie van toelichting zijn de doeleinden van de nieuwe bijkomende straf in wezen dezelfde als die van de SOV. Het argument dat in het verleden de plaatsing in een Rijkswerkinrichting een bijkomende straf was, heeft de NVvR niet overtuigd: die sanctie werd algemeen beschouwd als obsoleet.

3. verhouding van de voorgestelde bijkomende straf tot de SOV-maatregel
Sedert kort bestaat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (art. 38m e.v. Sr). Met de oplegging en tenuitvoerlegging van deze maatregel bestaat al enige ervaring. Aan een evaluatie wordt inmiddels gewerkt. In het licht hiervan, is opmerkelijk dat de conceptmemorie van toelichting op het huidige voorstel de categorie van verslaafden noemt als een categorie van stelselmatige daders, voor wie de bijkomende straf van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is bestemd.

De NVvR vreest dat het naast elkaar bestaan van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden en een bijkomende straf van plaatsing in een inrichting voor (verslaafde) stelselmatige daders in de praktijk tot verwarring zal leiden. Op zichzelf is juist, dat de thans voorgestelde bijkomende straf bestemd is voor een veel ruimere groep dan alleen de verslaafden aan verdovende middelen als bedoeld in art. 38m lid 3 Sr (middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid). In theorie zijn de beide sancties wel te onderscheiden. Onduidelijkheid wordt echter veroorzaakt doordat de conceptmemorie van toelichting uitdrukkelijk spreekt over “verslaafden” en over “personen waarvoor de SOV-capaciteit ontbreekt”. Mocht het de bedoeling zijn dat aan verdachten die verslaafd zijn aan bovenbedoelde middelen, doch voor wie ten tijde van hun berechting geen plaatsruimte is in de SOV, bij gebrek aan beter maar een bijkomende straf van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd, dan acht de NVvR dit onjuist. Een enkel op capaciteitsgebrek gebaseerde ongelijke behandeling van gelijke gevallen is uit een oogpunt van rechtsgelijkheid niet te verantwoorden. Juist in deze tijd, waarin door O.M. en rechtsprekende macht veel wordt geïnvesteerd in de harmonisatie van de straftoemeting en een verbeterde strafmotivering, is een evenwichtig sanctiestelsel een noodzaak.


4. Voor welke categorieën bestemd?
Los van het voorgaande, zou de NVvR gaarne zien dat in de memorie van toelichting aandacht wordt besteed aan de vraag, voor welke categorieën verslaafden de wetgever zich de SOV-maatregel heeft voorgesteld en voor welke categorieën de bijkomende straf van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en welke reden er is onderscheid te maken tussen veelplegers die lijden aan een verslaving aan middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid, en andere verslaafde veelplegers. In de conceptmemorie van toelichting (par. 1.2) wordt gesteld dat de aanpak van stelselmatige daders primair wordt gerechtvaardigd door de beveiliging van de samenleving en dat de regeling niet, zoals de SOV, ziet op één specifieke problematische groep.

Wanneer het uitsluitend zou gaan om het “van de straat houden”, maakt het weinig verschil welke penitentiaire modaliteit gekozen wordt. Uit de vakliteratuur over het onderwerp stelselmatige daders en het reeds genoemde beleidsplan van het O.M. leidt de NVvR echter af, dat het nu juist de bedoeling is bij stelselmatige daders niet daarmee te volstaan en een op de persoon van de dader gerichte aanpak te bieden. Dat vereist een goede informatievoorziening omtrent de persoon van de verdachte en de mogelijkheden voor behandeling, alvorens de rechter beslist. Het vereist ook een duidelijke visie van de wetgever omtrent de doeleinden van de voorgestelde bijkomende straf. Op basis van de toelichting, zoals deze thans in concept voorligt, wordt aan de rechter (en aan de vorderende officier van justitie) een ver gaande nieuwe extra sanctiemogelijkheid geboden. Van deze mogelijkheid zal t.a.v. verslaafden aan bedoelde categorie verdovende middelen weinig of geen gebruik worden gemaakt indien de meerwaarde ervan boven de reeds bestaande SOV-maatregel niet duidelijk is.

De conceptmemorie van toelichting noemt als categorieën, voor wie de nieuwe bijkomende straf bedoeld is: de verslaafden (bedoeld zijn naast drugsverslaafden wellicht ook gokverslaafden en alcoholverslaafden): ook voor deze categorie is een op de persoon gerichte aanpak nodig. Als tweede categorie noemt de conceptmemorie van toelichting personen met een psychiatrische achtergrond: hier is niet duidelijk hoe de wetgever zich de verhouding voorstelt tussen de mogelijkheden van de Wet Bopz, de mogelijkheden voor psychiatrische behandeling in het kader van de tenuitvoerlegging van een “gewone” gevangenisstraf en de mogelijkheden van de nieuw voorgestelde bijkomende straf. Beveiliging van de samenleving is een belangrijk doel van de bestaande maatregel van terbeschikkingstelling, maar bij de TBS is door de wetgever voorzien in voorlichting omtrent de persoon door medische disciplines en in een uitgebreide regeling voor het verblijfsregime. Wanneer de meerwaarde boven de bestaande mogelijkheden niet duidelijk wordt gemaakt, zal de rechter, naar verwachting, ervoor terugschrikken om, in de vorm van een bijkomende straf als thans voorgesteld, in feite een open machtiging te geven tot vrijheidsbeneming voor de duur van twee jaar bij stelselmatige daders met een psychiatrische stoornis.

De derde categorie die de conceptmemorie van toelichting noemt is die van de illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. Ook ten aanzien van die categorie is niet duidelijk, wat de wetgever zich heeft voorgesteld van deze nieuwe bijkomende straf. Een op resocialisatie in de Nederlandse samenleving gericht programma heeft weinig zin indien de regering de uitzetting van de betrokkene naar het land van herkomst beoogt. Indien het erom gaat de betrokkene vast te houden in afwachting van de uitzetting, wordt uit de conceptmemorie van toelichting niet duidelijk hoe de wetgever zich de verhouding heeft voorgesteld tussen de bewaring op grond van art. 56 e.v. Vreemdelingenwet 2000 en de nieuw voorgestelde straf. Als laatste noemt de conceptmemorie van toelichting de categorie “overigen”. Het is de NVvR niet duidelijk geworden, aan welke groep van stelselmatige daders de regering hier denkt.

Tenslotte – er is ook door anderen al op gewezen – wijst de NVvR op een discrepantie tussen de conceptmemorie van toelichting en de conceptwettekst. In de MvT worden drie voorwaarden genoemd voor het opleggen van de nieuwe bijkomende straf. In de wettekst komen de eerste twee voorwaarden wel terug, maar de derde (“de veiligheid van personen of goederen moet het opleggen van de bijkomende straf eisen”) niet. Mede met het oog op een evenwichtige verhouding tot art. 38m Sr, stelt de NVvR voor deze derde voorwaarde in de wettekst op te nemen.

5. gevolgen voor de justitiële keten
Het valt te verwachten dat in nagenoeg alle gevallen waarin oplegging van de voorgestelde bijkomende straf zal worden gevorderd, de totale duur van de feitelijke vrijheidsbeneming langer zal zijn dan een half jaar; in veel gevallen zal het meer dan een jaar zijn. Vrijheidsbenemingen van een dergelijke duur dienen naar de mening van de NVvR slechts na een zorgvuldige afweging en op grond van voldoende inzicht in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte te worden opgelegd.

Thans is ter terechtzitting, wanneer veelplegers terecht staan, lang niet alle informatie over de betreffende persoon beschikbaar. Vaak wordt in zo’n geval een betrekkelijk lage vrijheidsstraf gevorderd (bijv. twee of drie weken). De rechter wijkt daar meestal maar weinig van af. Het zou aanbeveling verdienen wanneer alle informatie over dit type verdachten, met inbegrip van de veelvuldige politiecontacten, tijdig voor de rechter beschikbaar komt. Wanneer de OvJ in dat geval een aan de werkelijke hoeveelheid justitiecontacten en de ernst van de gepleegde feiten aangepaste straf vordert, kan van de bestaande wettelijke mogelijkheden een beter gebruik worden gemaakt. Op dit moment lopen experimenten met een betere informatievoorziening.

Het wetsvoorstel leidt ertoe, dat vorderingen tot het opleggen van de bijkomende straf in beginsel zullen dienen voor de meervoudige strafkamer en dat in elk geval een reclasseringsrapport niet zal mogen ontbreken. Dit strookt met het uitgangspunt van een juist op de persoon van de stelselmatige dader gerichte aanpak. In de conceptmemorie van toelichting wordt op de gevolgen van het wetsvoorstel voor de justitiële keten in het geheel niet ingegaan. Wanneer werk wordt gemaakt van de intentie van de wetgever en van de aanpak van stelselmatige daders, valt een verschuiving te verwachten van zaken die thans op de zitting van de politierechter worden aangebracht naar de meervoudige strafkamer. Dat de zittingscapaciteit van de meervoudige strafkamers op dit ogenblik onder grote druk staat, is bekend. In de conceptmemorie van toelichting wordt aangegeven dat voor de aanpak van stelselmatige (volwassen) daders ingevolge het Veiligheidsprogramma vanaf 2006 € 70 miljoen beschikbaar is, maar dit bedrag is klaarblijkelijk gereserveerd voor de executie van de voorgestelde bijkomende straf. Er is geen rekening gehouden met de extra kosten in de fase van de oplegging van de straf.

De NVvR voorziet voorts logistieke problemen bij de tenuitvoerlegging. Ingevolge het voorgestelde derde lid van artikel 32 gaat, indien als hoofdstraf een gevangenisstraf is opgelegd, de bijkomende straf in op de dag waarop de hoofdstraf eindigt. Waar de hoofdstraf voor het laatst gepleegde misdrijf in veel gevallen niet meer dan enkele weken of maanden gevangenisstraf zal bedragen en het bovendien de bedoeling van de wetgever lijkt te zijn dat de verdachte tot de terechtzitting in voorlopige hechtenis wordt gehouden, valt te verwachten dat op het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk wordt, de opgelegde gevangenisstraf al geheel of grotendeels zal zijn uitgezeten. In dat geval zal onmiddellijk een plaats in een inrichting voor stelselmatige daders beschikbaar moeten zijn. De problematiek, aan de minister bekend van de plaatsing van TBS-gestelden voor wie nog geen plaatsruimte in een TBS-inrichting is gevonden, zal zich ook hier gaan voordoen. Het vraagstuk is, of het vasthouden van een veroordeelde in afwachting van het beschikbaar komen van plaatsingsruimte, niet neerkomt op een ongeoorloofde verlenging door de administratie van de door de rechter opgelegde gevangenisstraf. Gelet hierop, zal een aanmerkelijk aantal plaatsen in de inrichtingen voor stelselmatige daders moeten worden vrijgehouden om een juiste tenuitvoerlegging van de bijkomende straf te waarborgen.

6. opmerkingen over de voorgestelde wetstekst
In onderdeel G wordt voorgesteld het toevoegen van een lid aan artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikel heeft betrekking op de samenloop van overtredingen onderling en van overtredingen met misdrijven. De thans voorgestelde bijkomende straf heeft alleen betrekking op misdrijven. Zo er sprake is van vervolging voor meerdere misdrijven, ligt het meer voor de hand in artikel 60 te bepalen dat slechts eenmaal de hier bedoelde bijkomende straf wordt opgelegd.
Het lijkt innerlijk tegenstrijdig om (zoals het voorgestelde artikel 32, vierde lid, veronderstelt) iemand gelijktijdig te veroordelen tot een taakstraf (een vorm van vergelding waarbij wordt voorkomen dat een veroordeelde in de gevangenis komt) en de thans voorgestelde bijkomende straf.

Samenvatting en conclusie
De NVvR kan zich vinden in een prioriteitstelling waarbij de aandacht wordt gericht op die vormen van criminaliteitsbestrijding waarvan het meeste effect te verwachten valt, ook indien dit een op de persoon van stelselmatige daders gerichte aanpak inhoudt. Dit vereist evenwel beschikbaarheid van meer informatie over de persoon en een uitgebreider behandeling dan thans voorhanden is.

De NVvR adviseert de minister het conceptwetsvoorstel niet in deze vorm in te dienen, omdat de gekozen uitwerking in de vorm van een bijkomende straf, in plaats van een maatregel zoals de SOV, niet goed in het wettelijk stelsel past en in de praktijk tot problemen leidt. Verder is nog niet helder, voor welke categorieën de wetgever de nieuw voorgestelde sanctie heeft bedoeld en is ook de relatie tot andere, reeds bestaande sancties (in het bijzonder de SOV) nog niet duidelijk.

 

 

 

 

 

 

Tot uw dienst. J. Hop Ermelo publiceert alle troonredes 1900-2019 voor u op internet!

Maar heeft u inmiddels ook heel goed begrepen?
50 Hop moet bloeden schrijft een "CHRISTELIJKE" jeugdzorgadvocaat in de landelijke strijd om afgifte contactjournaal gezinsvoogd

Referentie 1: Bron Memo Openbaar Ministerie Team Gevoelige Zaken over Hop 4 juni 2012 Daphne van der Kolk aan Ron Tenge Citaat: De heer Hop is een kinderbeschermingdeskundige die veel families en ouders bijstaat wanneer zij te maken krijgen met de Raad voor de Kinderbescherming en andere jeugdzorg instanties. Hij is van huis uit geen jurist of hulpverlener maar heeft in de loop der tijd veel ervaring opgedaan met dergelijke zaken. Daarbij laat hij zich zeer kritisch uit over deze instanties. Tevens is hij oprichter van de (gemeentelijke) politieke partij Groep Hop. Zie ter info de site www.burojeugdzorg.nl, geen website van BJZ, maar een domeinnaam geclaimd en ingevuld door de heer Hop.

Referentie 2: Bron Memo Openbaar Ministerie Landelijk Coördinerend officier van justitie Bovenregionaal Recherche Overleg (BRO) Teamleider Maatwerkzaken  over Hop 11 juni 2012 Citaat: Complicerende factor in het verhaal is dat de heer Hop een politiek zeer actieve persoon is. Citaat: Het Gevoelige Zaken Overleg (GZO) is voorstander van een frontale opsporingsactie op Hop oftewel halen en (als spraakzame "Don Quichot") doen bekennen en vervolgen. Peter van Hagen aan mr. R. Tenge en D. van der Kolk.

Een FRONTALE OPSPORINGSACTIE op Hop, OPHALEN, DOEN BEKENNEN EN VERVOLGEN!
Ik beken geen letter! Hebben jullie dat allemaal heel goed begrepen!

581 Troonrede 2019
579 Troonrede 2018
562 Troonrede 2017
560 Troonrede 2016
514 Troonrede 2015
247 Troonrede 2014
567 Troonrede 2013
254 Troonrede 2012
477 Troonrede 2011
660 Troonrede 2010
616 Troonrede 2009
662 Troonrede 2008
Troonrede 2007
Troonrede 2006
Troonrede 2005
Troonrede 2004
Troonrede 2003
Troonrede 2002
Troonrede 2001
Troonrede 2000
Troonrede 1999, 1998, 1997, 1996, 1995, 1994, 1993, 1992, 1991,1990
Troonrede 1989, 1988, 1987, 1986, 1985, 1984, 1983, 1982, 1981, 1980
Troonrede 1979, 1978, 1977, 1976, 1975, 1974, 1973, 1972, 1971, 1970
Troonrede 1969, 1968, 1967, 1966, 1965, 1964, 1963, 1962, 1961, 1960
Troonrede 1959, 1958, 1957, 1956, 1955, 1954, 1953, 1952, 1951, 1950
Troonrede 1949, 1948, 1947 1946, 1945, geschiedenis omroepbijdrage
Troonrede 1939, 1938, 1937, 1936, 1935, 1934, 1933, 1932, 1931, 1930
Troonrede 1929, 1928, 1927, 1926, 1925, 1924, 1923, 1922, 1921, 1920
Troonrede 1919, 1918, 1917, 1916, 1915, 1914, 1913, 1912, 1911, 1910
Troonrede 1909, 1908, 1907, 1906, 1905, 1904, 1903, 1902, 1901, 1900

 

 


www.bureaujeugdzorg.nl
www.burojeugdzorg.nl
Referenties
Disclaimer
Contact
Copyright © 1997-2019 J. Hop. Alle rechten voorbehouden.